Ten tijde van de Boeddha stierf het enige kind van een vrouw die Kisagotami heette. Ze was niet in staat dit te accepteren en rende van de een naar de ander om een medicijn te zoeken dat haar kind weer tot leven zou brengen. Men zei dat de Boeddha zo'n medicijn had.
Kisagotami ging naar de Boeddha, knielde voor hem, en vroeg: 'Kunt u een medicijn maken dat mijn kind weer tot leven wekt?'
'Ik ken zo'n medicijn,' antwoordde de Boeddha. 'Maar ik kan het alleen bereiden met bepaalde ingrediënten.'
De vrouw was opgelucht en vroeg: 'Welke ingrediënten hebt u nodig?'
'Breng me een handvol mosterdzaad,' zei de Boeddha.
De vrouw beloofde dat voor hem te halen, maar toen ze wegliep, voegde hij eraan toe: 'Ik heb mosterdzaad nodig uit een huis waar geen kind, man of vrouw, ouder of bediende is gestorven.'
De vrouw stemde toe en begon alle huizen een voor een langs te gaan, op zoek naar het mosterdzaad. Bij elk huis waren mensen bereid haar het zaad te geven, maar wanneer ze hun vroeg of er iemand in het gezin was gestorven, kon ze geen huis vinden dat niet door de dood was bezocht - in het ene huis was een dochter overleden, in het andere een bediende, en in de overige een man of ouder. Kisagotami slaagde er niet in een huis te vinden waar de dood geen leed had veroorzaakt. Toen de moeder zag dat zij niet de enige was die verdriet had, legde ze het levenloze lichaam van haar kind neer en ging terug naar de Boeddha, die met groot mededogen zei: 'U dacht dat alleen u een kind had verloren; de wet van de dood luidt dat bij alle levende wezens niets blijvend is.'
Stop all the clocks, cut off the telephone,
Prevent the dog from barking with a juicy bone,
Silence the pianos and with muffled drum
Bring out the coffin, let the mourners come.
Let aeroplanes circle moaning overhead
Scribbling on the sky the message He Is Dead,
Put crepe bows round the white necks of the public doves,
Let the traffic policemen wear black cotton gloves.
He was my North, my South, my East and West,
My working week and my Sunday rest,
My noon, my midnight, my talk, my song;
I thought that love would last for ever; I was wrong.
The stars are not wanted now: put out every one;
Pack up the moon and dismantle the sun;
Pour away the ocean and sweep up the wood,
For nothing now can ever come to any good.
Look for me on sunny days
or over rainbows after showers.
Look for me in lovely music
that we'd listen to for hours.
Look for me under a star,
the first one out at night.
I'll be twinkling just for you.
I'll be kissing you good night.
So, when the sun goes down each day,
I'll come out and light your night.
Look for me under a star.
I'll be shining very bright...
Just for you, for all your days,
to guide you always from afar.
Just look for me in all you do
and look for me under a star.
Have you ever watched kids
On a merry-go
Or listened to the rain
Slapping on the ground?
Ever followed a butterfly's erratic flight?
Or gazed at the sun into the fading night?
You better slow down.
Don't dance so fast.
Time is short.
The music won't last.
Do you run through each day
On the fly?
When you ask "How are you?"
Do you hear the reply?
When the day is done
Do you lie in your bed
With the next hundred chores
Running through your head?
You'd better slow down
Don't dance so fast.
Time is short.
The music won't last.
Ever told your child,
We'll do it tomorrow?
And in your haste,
Not see his sorrow?
Ever lost touch,
Let a good friendship die
Cause you never had time
To call and say "Hi"?
You'd better slow down.
Don't dance so fast.
Time is short.
The music won't last.
When you run so fast to get somewhere
You miss half the fun of getting there.
When you worry and hurry through your day,
It is like an unopened gift....
Thrown away.
Life is not a race.
Do take it slower
Hear the music
Before the song is over.
Afscheid nemen is
met zachte vingers
wat voorbij is dicht doen
en verpakken
in goede gedachten der herinnering
is verwijlen bij een brok leven
en stilstaan op de pieken
van pijn en vreugde...
Afscheid nemen is
met dankbare handen
weemoedig meedragen
al wat waard is
om niet te vergeten.
Afscheid nemen
is het moeilijkste in het leven:
men LEERT het nooit...
gelovig sterven
is afscheid nemen van de tijd
niet van het LEVEN...
Meneer Alzheimer
Ergens in de verte
Meneer Alzheimer, ik wil even met U praten
met mij gaat het nog goed, ik ben niet oud
in mijn gelei hier boven zitten nog geen gaten
maar op een dag en dat laat mij niet koud
ben ik dit lied allang vergeten
dan weet ik niet wat ik vanavond zong
maar nu wil ik daar niets van weten
want nu ben ik nog goed en bij en jong
genoeg om even iets aan U te vragen
mijn probleem is echt niet al te groot
het gaat over mijn laatste dagen
als U toeslaat zo vlak voor mijn dood
wilt U een beetje selecteren
zo dat ik de mooie dingen wel onthoud
dus als ik in mijn stoel zit weg te teren
dat ik nog even mag denken aan mijn vrouw
met wie ik zoveel jaren heb gevreeën
met wie ik zoveel uren heb gewoond
dat ik nog een beetje weet hoe we het deden
omdat mijn eigen lijf mij dat nooit meer toont
ach ik wil best een heleboel vergeten
ik weet zo al twaalf vrouwen op een rij
van zeker drie zal ik de naam al niet meer weten
en de rest verzuipt ook in die grijze brij
er is meer dan genoeg om mee te nemen
pak m'n angsten, m'n wanhoop en verdriet
pak ze, ik zal ze echt nooit claimen
maar al het mooie neem dat niet
pak m'n geld, m'n leugens en m'n ruzies
en m'n veel te vaak verongelijkte toon
maar laat aan mij de paar illusies
en liefde voor m'n dochter en m'n zoon
en één ding mag U zeker pakken
daarvoor ben ik nou eenmaal te laf
misschien hoor ik daarom bij de slappe zakken
maar ik smeek U, neem mij m'n doodsangst af
zodat ik mooi en stil de wereld kan verlaten
met een knipoog naar de mijnen zonder angst
meneer Alzheimer, valt daarover te praten?
want voor doodgaan ben ik levenslang het bangst
dus dat ik mooi en stil de wereld kan verlaten
met een knipoog naar de mijnen zonder angst
meneer Alzheimer, valt daarover te praten?
want voor doodgaan ben ik levenslang het bangst
De boden van de dood
In oude tijden liep er eens een reus op de grote weg toen een onbekende man plotseling op hem toesprong en riep: 'Halt, geen stap verder.' - 'Wat,' sprak de reus, 'jij onderkruipsel, dat ik tussen mijn vingers kan platdrukken, wil jij mij de weg versperren?' - 'Ik ben de Dood,' antwoordde de ander, 'mij weerstaat niemand en ook jij moet mijn bevelen gehoorzamen.' De reus echter weigerde en begon met de Dood te worstelen. Het was een lange, hevige strijd; tenslotte kreeg de reus de overhand en sloeg de Dood met zijn vuist neer, zodat hij naast een steen ter aarde zonk. De reus ging zijns weegs en de Dood lag daar, overwonnen, en hij was zo uitgeput dat hij niet meer kon opstaan. 'Wat moet daarvan komen,' sprak hij, 'als ik hier in deze hoek blijf liggen. Dan sterft er niemand meer op de wereld en die zal zo vol mensen worden, dat zij geen plaats meer zullen hebben om naast elkaar te staan.' Op dat ogenblik kwam er een jongeman langs, blakend van gezondheid; hij zong een lied en hij gaf zijn ogen de kost. Toen hij de half bewusteloze ontwaarde, ging hij vol medelijden naar hem toe, richtte hem op, gaf hem uit zijn fles een versterkende drank te drinken en wachtte tot hij zijn krachten herwonnen had. 'Weet je wel,' zei de vreemdeling, terwijl hij zich oprichtte, 'wie ik ben en wie je weer op de been hebt geholpen?' - 'Neen,' antwoordde de jongeman, 'ik ken je niet.' - 'Ik ben de Dood,' sprak hij, 'ik spaar niemand en ik kan ook voor jou geen uitzondering maken. Maar opdat je ziet dat ik dankbaar ben, beloof ik dat ik je niet onverhoeds zal overvallen, maar eerst mijn boden zal zenden voordat ik je kom halen.' - 'Welaan,' sprak de jongeman, 'het is in elk geval een voordeel te weten wanneer je komt en dat ik tenminste zo lang veilig voor je ben.' Daarop trok hij vrolijk en welgemoed verder en hij leefde zorgeloos van de ene dag in de andere. Zijn jeugd en zijn gezondheid echter duurden niet lang, spoedig kwamen ziekten en pijn, die hem overdag kwelden en hem 's nachts zijn onrust ontnamen. 'Sterven zal ik niet,' zei hij tot zich zelf, 'want de Dood zendt eerst zijn boden: ik zou alleen willen, dat de kwade dagen van ziekte voorbij waren.' Zodra hij zich gezond voelde, begon hij weer vrolijk te leven. Daar tikte op een dag iemand hem op zijn schouder; hij keek om en de Dood stond achter hem en sprak: 'Volg mij, het is je tijd om afscheid te nemen van de wereld.' - 'Hoezo,' antwoordde de man, 'wil je je woord breken?' - 'Heb je mij niet beloofd, dat je, voordat je zelf zou komen, mij je boden zou zenden? Ik heb er geen gezien.' - 'Zwijg,' antwoordde de Dood, 'heb ik je niet de ene bode na de andere gestuurd? Kwam niet de koorts, die je aantastte, je deed beven en op het ziekbed wierp? Hebben duizelingen je niet verdoofd? Plaagde de jicht je niet in al je ledematen? Suisde het niet in je oren? Knaagde de kiespijn niet in je kaken? Werd het niet zwart voor je ogen? Heeft bovendien mijn bloedeigen broeder, de Slaap, je niet iedere nacht aan mij herinnerd? Lag je niet 's nachts in bed alsof je al dood was?' De mens wist hierop geen antwoord, schikte zich in zijn lot en volgde de Dood.
Grimm. Sprookjes voor kind en gezin: Volledige uitgave van de 200 sprookjes en 10 kinderlegenden verzameld door de gebroeders Grimm met uitvoerige aantekeningen en registers. Rotterdam: Lemniscaat, 1996: 397-8.
Het doodshemdje
Een moeder had een jongetje van zeven jaar dat zó mooi en lieftallig was dat ieder die hem zag wel van hem moest houden en zij had hem dan ook meer lief dan wat ook ter wereld. Nu gebeurde het dat het kind plotseling ziek werd en dat de goede God het tot Zich nam; de moeder was hierover ontroostbaar en zij schreide dag en nacht. Kort nadat het begraven was verscheen het kind echter 's nachts op die plaatsen waar het tijdens zijn leven had gezeten en gespeeld; als de moeder schreide, schreide het kind eveneens en als de ochtend aanbrak was het verdwenen. Toen de moeder echter helemaal niet meer ophield met schreien kwam het op een nacht in zijn witte doodshemdje, waarin het in de kist gelegd was en met het kransje op zijn hoofd, ging aan haar voeten op het bed zitten en sprak: 'Ach moeder, houd toch op met schreien, anders kan ik niet inslapen in mijn kist, want mijn doodshemdje droogt maar niet door al jouw tranen die erop vallen.' Toen de moeder dat hoorde schrok zij en schreide niet meer. De volgende nacht kwam het jongetje weer, hield een lichtje in zijn hand en zei: 'Zie je, nu is mijn hemdje bijna droog en ik heb rust in mijn graf.' Toen legde de moeder haar verdriet in Gods hand en droeg het stil en geduldig en het kind kwam niet terug, maar sliep in zijn bedje onder de aarde.
Grimm. Sprookjes voor kind en gezin: Volledige uitgave van de 200 sprookjes en 10 kinderlegenden verzameld door de gebroeders Grimm met uitvoerige aantekeningen en registers. Rotterdam: Lemniscaat, 1996: 280.
Lao Tzu, uit Tao-te-Ching, geciteerd in Vrouw & Wereld: maandblad KAV. Januari 2002 nr.1
DE DOODS-GEDACHTE
De doods-gedachte is een bitter kruid
dat in elk leven wast
en in de afzondering wordt geplukt.
De mens steekt het in een knoopsgat van zijn jas.
Of hij rechtop gaat of zijn hoofd bukt
steeds stijgt de wrange geur
en hangt altijd in de aandachtige neus.
als hij één ogenblik zijn gelaat betast
dan voelt hij het doodshoofd achter zijn vlees
en wordt die schrik een last.
Wat baat de bloei van een thee-roos
Bij de geur van dit bitter kruid?
Elk andere bloem is broos
en bladert uit.
Alleen de doods-gedachte bloeit onsterfelijk
in het knoopsgat van een zwarte jas
en op het wit satijn der bruid.
Karel van den Oever
Zo begint de eeuwigheid...
De hemel is geen land, geen zee...
Hij is een haven.
Want elke drang, heel diep in ons
en elk verlangen,
elke hunkering, elke zielsbewogenheid
komt tot rust en wordt gesust
en opgenomen in Gods tederheid.
De hemel zou geen hemel zijn
als wij reeds weten zouden
'wat en hoe' het in de hemel is.
Nu zijn we nog op weg
en tasten in de mist en duisternis.
We weten wel: er is een thuis,
maar...weten niet hoever? hoelang? en wat het is...
We kunnen enkel in de nacht
een licht ontsteken,
en met een schietspoel van de tijd
een stukje liefde weven...
Want zo begint de eeuwigheid...
Manu Verhulst
Dit schreef St. Augustinus over de dood:
De dood is niets. Ik ben maar aan de andere kant.
Ik ben mezelf, jij bent jezelf.
Wat we waren voor elkaar zijn we nog altijd.
Noem me zoals je me steeds genoemd hebt.
Spreek tegen mij zoals weleer,
op dezelfde toon, niet plechtig, niet triest.
Lach om wat ons samen heeft doen lachen.
Bid, glimlach, denk aan mij, bid met mij.
Spreek mijn naam thuis uit zoals je altijd gedaan hebt,
zonder hem te benadrukken, zonder zweem van droefheid.
Het leven is wat het altijd geweest is,
de draad is niet verbroken.
Waarom zou ik uit je gedachten zijn?
Omdat je me niet meer ziet?
Neen, ik ben niet ver, juist aan de andere kant van de weg.
Zie je, alles is goed.
Jij zult mijn hart opnieuw ontdekken
en er de tederheid terug vinden, zuiverder dan ooit.
Dus, droog je tranen en ween niet als je van mij houdt.
Tagaste, 354 na Christus
een moeder zou niet mogen doodgaan
zou voor altijd moeten zijn
in leed en liefde bij ons blijven
het meest volmaakte samenzijn...
een moeder kàn gewoon niet doodgaan
gestorven leeft ze nog in mij
zoals steeds wou ze ons voorgaan
in hart en geest blijft ze nabij
Uit: Innige deelneming: woorden die troosten van Boudewijn Knevels
Back to Let's talk about... death
~ Recentste update: 6 november 2012 ~